Het Lage-inkomensvoordeel is een extra middel dat wordt ingezet om de doelstelling van de banenafspraak te halen. Het is een subsidie voor de werkgever om de arbeidskosten op lonen tot 125% van het bruto minimumloon (verder: BML) te verlagen.
De regeling wordt met ingang van januari 2017 door het UWV en de Belastingdienst gezamenlijk uitgevoerd. De eerste uitkering kunnen werkgevers tegemoet zien in 2018. Het UWV levert jaarlijks voor 15 maart een overzicht van werknemers die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming LIV aan werkgevers. Dit overzicht is gebaseerd op de loonaangifte van 1 februari. Hiervoor worden de gegevens uit de polisadministratie gebruikt. De werkgever kan dan nog voor 1 mei aanvullende gegevens aanreiken, als het overzicht naar zijn mening niet volledig is. Vervolgens wordt na 1 mei de tegemoetkoming LIV door de Belastingdienst uitbetaald. Deze tegemoetkoming heeft dan betrekking op het voorafgaande jaar.
Het LIV is een vast bedrag per verloond uur, met een maximum per werknemer per jaar bij een 38-urige werkweek. Voor een werknemer met een loon tot 110% van het BML is de tegemoetkoming maximaal € 2.000,- per jaar en voor een werknemer met een loon van 110% tot 125% van het BML
€ 1.000,- per jaar. De tegemoetkoming bij een werknemer met een loon tot 110% van het BML is dan ongeveer gelijk aan de werkgeverslasten bij een loon gelijk aan het BML.
Voorbeeld
Op basis van de cijfers per januari 2017 zou een maximale tegemoetkoming LIV dan op de volgende wijze berekend kunnen worden:
Bruto minimumloon per maand: € 1.551,60 (exclusief vakantiegeld)
Werkgeverslasten (exclusief premie Zvw)
• WW-premie 2,64%
• Sectorpremie (afhankelijk van sector) 2%
• Premie WAO/WIA 6,66%
• Whk-premie (afhankelijk van sector) 0,48%
De totale werkgeverlasten per jaar zijn dan € 2.369.
Dit bedrag komt dus ongeveer overeen met de maximale tegemoetkoming LIV bij een loon tot 110% BML.